Aik van Eemeren: “Noem het niet alternatief, noem het normaal”

Het internet is kapot. Enorme bedrijven maken de dienst uit, extractieve bedrijfsmodellen hebben de overhand. En veilige en privacyvriendelijke online ruimten zijn schaars geworden. Hoe stappen we over van extractieve naar regeneratieve praktijken? Hoe behouden we de publieke controle en gaan we over op een internet waarin de mens centraal staat?

In ons onderzoek naar een Shared Digital Europe en online publiek-civiele spaces stellen we dat publieke en burgerlijke actoren deze alternatieve ruimtes moeten bouwen. En dat interoperabiliteit een essentieel principe is, waardoor zij samen een groter ecosysteem kunnen vormen. In de loop van de zomer hebben we vrienden en deskundigen geraadpleegd over de vraag: hoe komen we tot publiek-civiele ruimten, welke rol speelt interoperabiliteit? En wat houdt overheden en het maatschappelijk middenveld tegen om de omslag te maken? In deze serie delen we de inzichten uit deze gesprekken één voor één.

Eerder spraken we met Nathan Schneider. Deze keer chatten we met Aik van Eemeren, Public Tech Lead bij het Chief Technology Office (CTO) van de gemeente Amsterdam. Het CTO-team richt zich op de vraag: hoe kan en wil Amsterdam bijdragen aan de ontwikkeling van publieke technologieën voor de samenleving? Het werk heeft een breed bereik: van digitale ongelijkheid tot universele toegang tot internet. Van Eemeren omschrijft zijn rol als het verzamelen van kennis en het creëren van een raamwerk dat nodig is voor de digitale transitie van de regio Amsterdam.

Created by Mick van Dijk. Licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike; CC BY-SA

Vragen op digitaal gebied worden in Amsterdam langzaam maar zeker gepolitiseerd, omdat duidelijk wordt dat technologie grote invloed heeft op de kwaliteit van het leven in de stad. De beleidsagenda Digitale Stad, mede geschreven door Van Eemeren, schetst de digitale ambities van de stad voor een periode van vier jaar (2019-2022) en bouwt voort op de basisprincipes van een Vrije, Inclusieve en Creatieve Digitale Stad. Daarnaast somt het concrete beleidsacties op, waarvan vele onderzoek- of experimentgericht zijn. We zijn nu drie jaar verder: wat zijn de lessen tot nu toe?

Van experiment naar schaal

”We hebben veel interessante pilots gedaan”, zegt Van Eemeren, ”en één les is dat we hebben gezien dat het lastig is om ze op te schalen. Omdat er gewoon niet een hele tech-industrie bezig is met publieke technologieën”. Dus hoe schalen we? Grotere publieke instellingen of coalities of netwerken van instellingen kunnen een belangrijke rol spelen, vervolgt hij. Zo zijn er de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM), regionale publieke investeringsbanken die investeren in innovatieve (digitale) economieën, en is er de Open Agile Smart City (OASC), die steden samenbrengt om hun ‘digitale transformatie reis’ te ondersteunen.

Ideeën voor het opschalen van publieke technologieën worden ook in Amsterdam zelf bedacht. Van Eemeren deelt het idee van een ‘bit book’: een verzameling van actuele digitale transformatie-experimenten, initiatieven en projecten, en een zoektocht naar een kader waarin ze allemaal passen. Waarom dit belangrijk is? ‘Omdat we dan beter kunnen uitleggen waarom we in dit domein investeren, aan onszelf maar ook aan private of publieke organisaties die bereid zijn om financiering te verstrekken.’



Wat is interoperabiliteit?
Interoperabiliteit is de technische mogelijkheid om een product of dienst aan te sluiten op een ander product of dienst. Het is ook een van de grondbeginselen van het internet, zoals het oorspronkelijk is opgezet.
Er zijn vele soorten interoperabiliteit, zoals onverschillige interoperabiliteit (denk bijvoorbeeld aan een autofabrikant die er niet om geeft welke opladers in de standaard sigarettenaanstekers van zijn auto’s worden gestoken) of coöperatieve interoperabiliteit, wanneer een technologieontwikkelaar wil dat andere mensen en bedrijven add-ons maken die bij de technologie passen (zoals telefoonfabrikanten die kiezen voor een standaard 3,5 mm hoofdtelefoon minijack). En er is het tegenovergestelde van coöperatieve interoperabiliteit, wanneer een technologie ronduit vijandig staat tegenover anderen die een verbinding tot stand proberen te brengen, de zogenaamde vijandige interoperabiliteit.
Er is veel gesproken over interoperabiliteit in activistische en beleidskringen, maar er is geen duidelijke visie op de rol die interoperabiliteit kan spelen bij de ontwikkeling van digitale ruimten die niet worden gedomineerd door grote bedrijven met winstoogmerk. Er is ook een focus op concurrerende interoperabiliteit (die de grote spelers reguleert) en er wordt niet genoeg gesproken over generatieve interoperabiliteit, het in stand houden van nieuwe ecosystemen. U kunt hier meer over lezen in onze achtergrondverhalen over interoperabiliteit en hoe we ermee aan de slag zijn gegaan: Interoperabiliteit 1: Policymaking is Worldbuilding en Interoperabiliteit 2: The Fork in the Road.



Te veel standaarden = geen standaard

Een verwante kwestie betreft standaarden. Als er een standaard is, worden technologieën interoperabel. Omdat we bijvoorbeeld een standaard Internet Protocol (IP) hebben, kunnen computers informatie verzenden en ontvangen in een netwerk van computers dat we nu het Internet noemen. Maar als verschillende groepen verschillende standaarden bedenken, gaat het idee verloren. Volgens Van Eemeren maakt tegenwoordig “iedereen zijn eigen standaarden”. Hij beschrijft ‘een wedstrijd om de winnende standaard’, waarbij organisaties als het World Economic Forum, de Verenigde Naties en het IEEE Internet Initiative allemaal standaarden ontwikkelen in de hoop op universele adoptie, wat zelden gebeurt.

Created by Mick van Dijk. Licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike; CC BY-SA

Een cruciale uitdaging is volgens Van Eemeren dan ook dat er te veel standaarden zijn. Amsterdam heeft hier een interessant voorbeeld gesteld toen het publieke inkoopcriteria voor algoritmes opstelde en deze beschikbaar stelde aan lokale overheden in heel Nederland. Dit bleek schaalbaar omdat veel andere steden zich ertoe verbonden de criteria – die vervolgens een standaard werden – te gebruiken en verder te ontwikkelen. Er is een keerzijde: het kost veel tijd voordat elke stad aan boord is. Van Eemeren: “We hebben niet eens veel beleid nodig, wat we nodig hebben is iemand die richting geeft en zegt: ‘Het worden deze twee of drie platforms en open standaarden en vanaf nu gebruikt iedereen ze’.

Denk groot, begin klein

In Europa groeit de overtuiging dat de Europese Unie een dergelijke rol kan spelen. En er zijn redenen om dat geloof te rechtvaardigen: denk aan de in voorbereiding zijnde Data Act, de General Data Protection Regulation (GDPR), richtsnoeren voor AI, en het onderzoeks- en innovatieprogramma Horizon Europe dat vele oproepen tot het indienen van voorstellen over publieke tech-gerelateerde onderwerpen bevat. Het in Brussel gevestigde Gaia X is een uitstekend voorbeeld van hoe de keuze voor één norm en de toepassing ervan binnen een bredere gemeenschap werkelijk transformerende verschuivingen teweeg kan brengen.

Binnen Europa bestaan er echter verschillende denkwijzen als het gaat om digitale transformatie. Zuid-Europa en vooral Italië lopen een paar stappen voor wat betreft het denken over technologie, het gebruik van open standaarden en het universeel toepassen daarvan. Culturele verschillen spelen een rol. In Duitsland bijvoorbeeld worden standaarden op alles toegepast, zelfs op de kleur potloden die de douaniers gebruiken. In Nederland ligt standaardisatie cultureel veel gecompliceerder.

Maar we kunnen vooruitgang boeken, vervolgt Van Eemeren, als we niet teveel hooi op onze vork nemen. Wat hij bedoelt is het opdelen van het internet in werkbare delen en het standaardiseren van één stukje technologie per keer. Hij wijst op de Foundation for Public Code, die zich specifiek richt op open source code en het bijstaan van publieke organisaties met ‘codebase stewardship’, waardoor codebases kunnen rijpen en organisaties kunnen samenwerken.

Beleidsadvies van een beleidsmaker

Hoewel hij niet helemaal in het traditionele hokje past, is Van Eemeren een ambtenaar die voor een lokale overheid werkt. Hij weet wel het een en ander van beleid. Waar moeten we ons beleidsmatig op richten als we tot open, interoperabele digitale ruimten willen komen?

Allereerst, zegt hij, is het een kwestie van taal en houding. We zijn gewend om open, interoperabele technologieën ‘alternatieven’ te noemen. Maar als we open normaal willen maken, moeten we ook zo denken. Als we ze als ‘alternatieven’ blijven bestempelen, zetten we onszelf buitenspel”.

Created by Mick van Dijk. Licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike; CC BY-SA

Ten tweede lobbyen we op de verkeerde manier. Lobbyen, stelt hij, is ineffectief wanneer men een allesomvattend visiedocument opstelt en integraal voorlegt aan beleidsmakers. Het zou effectiever kunnen zijn wanneer publieke tech-lobbyisten reageren op bestaande plannen en beleid en clausules invoegen, aanvullingen voorstellen en tweaks. ‘Er komt regelgeving over wie onze digitale identiteit mag uitgeven. We moeten daar specifiek op lobbyen en wijzigingen voorstellen”.

Maar over het algemeen is lobbyen volgens hem niet het antwoord. Praten met Europese parlementariërs, lobbyen, heeft marginaal effect. Ik zou zeggen dat de kracht van lokale acties effectiever zou kunnen blijken, de kracht van het creëren van voorbeelden, van het vertellen van dat verhaal en het achtereenvolgens samen bouwen aan normen”. Met ‘samen’ doelt hij op translokale samenwerking tussen steden, wat een rode draad lijkt te zijn in onze gesprekken over interoperabele ruimtes met Van Eemeren, Nathan Schneider en Geert-Jan Bogaerts.

De kracht van een goed voorbeeld

Van Eemeren werkt namens Amsterdam samen met steden in heel Europa en de wereld, zoals in de Cities Coalition for Digital Rights, een club van steden die samenwerkt ‘om digitale rechten te beschermen en te handhaven’. Wat houdt deze coalitie in? ‘De coalitie heeft een samenwerkingsmanifest opgesteld waarin ze zegt: dit vinden we allemaal belangrijk als het gaat om digitale rechten en technologie. In oktober 2021 gaan we wat dieper graven in de betekenis van het manifest om tot een politieke agenda te komen’.

Maar om dit te doen, vervolgt hij, hebben we voorbeelden nodig, voorbeelden van hoe “veilige online diensten” of “lokaal gecontroleerde digitale infrastructuren” – zinsneden uit het manifest – eruit zouden kunnen zien. En dit, voegt hij eraan toe, kan moeilijk zijn. Kun je één succesvol voorbeeld noemen van een data commons in Nederland? Als niemand het gaat bouwen, kunnen we het als stad niet ondersteunen.’


Deze blogserie is een coproductie van Commons Network en Open Future in de context van het gezamenlijke project Shared Digital Europe, gesteund door de Nesta Foundation.