Jaromil: ‘Interoperabiliteit geeft de potentie van vrijheid’

Het internet is kapot. Enorme bedrijven hebben het voor het zeggen, extractieve bedrijfsmodellen hebben de overhand. En veilige en privacyvriendelijke online ruimten zijn schaars geworden. Hoe gaan we over van extractieve praktijken naar regeneratieve? Hoe behouden we de publieke controle en gaan we over op een internet waarin de mens centraal staat?

In ons onderzoek naar een Shared Digital Europe en publiek-civiele ruimtes stellen we dat publieke en burgerlijke actoren deze alternatieve ruimtes moeten bouwen. En dat interoperabiliteit een essentieel principe is, waardoor zij samen een groter ecosysteem kunnen vormen.

In de loop van de zomer hebben we vrienden en deskundigen geraadpleegd over de vraag: hoe komen we tot publiek-civiele ruimten, welke rol speelt interoperabiliteit? En wat houdt overheden en het maatschappelijk middenveld tegen om de omslag te maken? In deze serie delen we de inzichten die deze gesprekken opleverden, één voor één.

Eerder in deze serie over interoperabiliteit en digitale publieke-gemeenschapsecosystemen kwamen Nathan Schneider en Geert-Jan Bogaerts, Mai Ishikawa Sutton en Natacha Roussel aan het woord.

Jaromil is een ontwikkelaar van vrije en open software. De naam Jaromil is een ontwikkelaarspseudoniem, zijn echte naam is Denis Roio. Hij is de oprichter en CTO van dyne.org, een stichting die software maakt niet om winst te maken, maar voor de sociale impact. Het werk en de projecten bij dyne.org hebben interoperabiliteit als een sterk kenmerk op verschillende niveaus, vertelt Jaromil ons. Als hem gevraagd wordt naar het belang van interoperabiliteit, spreekt hij vanuit zijn eigen ervaringen met het samenwerken met videokunstenaars in Amsterdam. Veel van hen, zegt hij, gebruikten Adobe’s flash player als formaat, dat gratis werd geleverd maar ook zonder de broncode.

Een paar jaar geleden heeft Adobe de flash player ‘afgedankt’, met als gevolg dat veel kunstenaars hun werk niet meer konden laten zien. In deze situaties had het werk overdraagbaar moeten zijn tussen verschillende formaten. Interoperabiliteit is belangrijk omdat het gaat om het bouwen van bruggen tussen systemen die open kunnen zijn. Softwareontwikkelaars, zegt hij, zijn misschien niet in staat om oplossingen te bieden die de creativiteit van mensen kunnen bevrijden van ‘gesloten’ technologieën – zoals de flash player – , maar om op zijn minst een interoperabele laag te hebben, geeft ‘het potentieel van vrijheid’, aangezien mensen kunnen besluiten om hun projecten mee te nemen en ergens anders heen te gaan.

Doe één ding en doe het goed

Het beste voorbeeld van interoperabel denken en handelen is volgens Jaromil de UNIX-filosofie en de besturingssystemen die erdoor zijn geïnspireerd. De sleutel tot deze filosofie zijn de richtlijnen: Doe één ding en doe het goed; Bouw voort op bestaande software en; Probeer geen grote, ingewikkelde systemen te maken, maar laat eenvoudige, goed ontworpen programma’s samenwerken. Met andere woorden, creëer voorbeelden van interoperabiliteit door verschillende technologieën aan elkaar te koppelen. Misschien onverwacht heeft dit ook een belangrijke ecologische dimensie, herinnert Jaromil ons eraan. Met deze filosofie bieden wij oplossingen die werken met bestaande infrastructuren en dus geen nieuwe infrastructuren of nieuwe hardware vereisen”.

Een praktisch voorbeeld van de UNIX-filosofie dat Jaromil graag onder de aandacht brengt is LaTex, een open source documentvoorbereidingstool die wordt gebruikt voor (o.a.) wiskunde, informatica en cybersecurity. LaTex werd ontworpen als een modulair systeem waarbij interoperabiliteit centraal staat, reden waarom het gebruikt wordt voor het transformeren van verschillende data componenten naar goed leesbare formaten zoals .PDF.

Jaromil is ook de CTO van DECODE, een vlaggenschipproject van de Europese Commissie waarin onderzoek wordt gedaan naar en geëxperimenteerd wordt met dataportabiliteit en -eigendom. Als onderdeel daarvan werken hij en collega-ontwikkelaars aan een softwareproject met de naam ZenRoom, dat mensen in staat stelt om bewerkingen op gegevens te automatiseren met behulp van een mensachtige taal (Zencode) zonder dat zij daarvoor technische programmeerkennis nodig hebben. Interoperabiliteit is een kernelement voor het succes van dit project, dat draait op elke PC en zelfs microchips of in een browser web-pagina: door middel van een eenvoudige taal maakt het verschillende mensen uit verschillende disciplines in staat om ermee te interageren en mee te ontwerpen.

De tijd zal het leren

In het kader van ZenRoom wordt interoperabiliteit op verschillende niveaus bestudeerd. Het eerste niveau is het softwareontwerp. Zenroom is een ‘input-output machine’, legt Jaromil uit, die geen verbindingen opent buiten zijn eigen uitvoering om, wat het veiliger maakt. Het is interoperabel in de zin dat het iemand nodig heeft om het te bedienen om te functioneren, omdat het input nodig heeft om een bepaalde output te geven, anders doet het gewoon niets. Het vergemakkelijkt de interactie en voert alleen uit wat er gezegd wordt, een ontwerpbenadering die de complexiteit verlaagt, ook in de moeilijkste gedistribueerde computationele opstellingen.

Het tweede niveau betreft taal: zoals gezegd kan Zenroom in mensentaal worden geprogrammeerd, zodat verschillende mensen, van technisch onderlegde tot minder technisch onderlegde, ook met de software kunnen werken – of interopereren.

Tijd is een ander niveau van interoperabiliteit, dat volgens Jaromil vaak over het hoofd wordt gezien. Hij stelt dat ontwikkelaars en bedrijven beter kunnen nadenken over hoe ze software interoperabel kunnen maken met de infrastructuren in de toekomst.  Omdat het moeilijk is de toekomst te voorspellen, kijkt Jaromil ook terug. Zenroom is geschreven in de oude programmeertaal C (zo’n vijftig jaar geleden geschreven en bedacht om op het UNIX besturingssysteem te draaien). Dit maakt de software interoperabel met moderne en minder moderne computers en besturingssystemen, “zelfs met computers van 20 jaar oud, en mijn claim is – de tijd zal het leren – dat het over 20 jaar nog steeds zal draaien”.

Zenroom is ook interoperabel met verschillende hardwareplatforms. Jaromil legt uit dat het kan draaien op low-power chips en in een gewone browser, “en alles daar tussenin. Het neemt slechts 2 megabyte RAM in beslag, waardoor het extreem krachtig, milieuvriendelijk maar ook draagbaar is”.

Meervoudige-maat-voor-alles

De overdraagbaarheid van software of gegevens houdt rechtstreeks verband met interoperabiliteit. Als je je gegevens wilt verplaatsen, heb je technologieën en infrastructuren nodig die de gegevens herkennen en daardoor interoperabel worden. En dat geldt des te meer in “vertrouwensloze omgevingen”, zegt Jaromil, “zoals de lidstaten van de Europese Unie”. Dyne.org werd door de Europese Commissie geselecteerd als een van de organisaties om een proefproject uit te voeren waarbij de in het buitenland verkregen Erasmus-tarieven voor uitwisselingsstudenten worden “geauthenticeerd”, zodat ze overdraagbaar en bruikbaar worden in hun eigen land. Dit vereist een niveau van technische interoperabiliteit van de verschillende technologieën die universiteiten in verschillende Europese landen kunnen gebruiken.

Het voorbeeld van de universiteiten wijst op een andere manier waarop de maatschappij baat zou kunnen hebben bij interoperabiliteit: om de sociale en culturele diversiteit van onze samenlevingen te behouden en te verbeteren. De universiteiten kunnen nog steeds hun eigen systemen handhaven, maar zij kunnen – in de nabije toekomst – met elkaar interopereren. Dat wil zeggen: we hebben niet noodzakelijkerwijs behoefte aan one-size-fits-all (wat de GMAFIA ons wanhopig wil doen geloven), maar we kunnen verschillende diensten en technologieën hebben op basis van onze uiteenlopende culturen, ideeën en de doeleinden die wij voor ogen hebben.



Wat is interoperabiliteit?

Interoperabiliteit is de technische mogelijkheid om een product of dienst aan te sluiten op een ander product of een andere dienst. Het is ook een van de grondbeginselen van het internet, zoals het oorspronkelijk is opgezet.

Er zijn vele soorten interoperabiliteit, zoals onverschillige interoperabiliteit (denk bijvoorbeeld aan een autofabrikant die er niet om geeft welke opladers in de standaard sigarettenaanstekers van zijn auto’s worden gestoken) of coöperatieve interoperabiliteit, wanneer een technologieontwikkelaar wil dat andere mensen en bedrijven add-ons maken die bij de technologie passen (zoals telefoonfabrikanten die kiezen voor een standaard 3,5 mm hoofdtelefoon minijack). En er is het tegenovergestelde van coöperatieve interoperabiliteit, wanneer een technologie ronduit vijandig staat tegenover anderen die een verbinding tot stand proberen te brengen, de zogenaamde vijandige interoperabiliteit.

Er is veel gesproken over interoperabiliteit in activistische en beleidskringen, maar er is geen duidelijke visie op de rol die interoperabiliteit kan spelen bij de ontwikkeling van digitale ruimten die niet worden gedomineerd door grote bedrijven met winstoogmerk. Er is ook een focus op concurrerende interoperabiliteit (die de grote spelers reguleert) en er wordt niet genoeg gesproken over generatieve interoperabiliteit, het in stand houden van nieuwe ecosystemen. U kunt hier meer over lezen in onze achtergrondverhalen over interoperabiliteit en hoe we ermee aan de slag zijn gegaan: Interoperabiliteit 1: Policymaking is Worldbuilding en Interoperabiliteit 2: The Fork in the Road.



Met wie werk ik samen?

Systemen zoals studentenbeoordelingssystemen interoperabel maken of, in de woorden van Jaromil, “openstellen”, is ook riskant. Want je kunt menselijk gedrag wel een beetje voorspellen, “maar je weet nooit precies wat mensen ermee doen”. Een oplossing zou kunnen zijn om interoperabele systemen te besturen, waarbij het gedrag van gebruikers wordt gereguleerd en wordt voorkomen dat mensen bijvoorbeeld commercieel buit maken (zie als voorbeeld de dubieuze relatie van Microsoft met open source besturingssysteem GNU/Linux). Jaromil stelt dat je interoperabiliteit niet altijd moet regelen, maar dat “interoperabiliteit moeilijk te handhaven is als het volledig ongereguleerd is”.

Sommigen zullen interoperabiliteit misbruiken. Vooral als het gaat om het misleiden van de menselijke perceptie, vervolgt hij. Neem een protocol als SMTP. Het is open en interoperabel en maakt e-mail wereldwijd mogelijk. Maar na verloop van tijd begon er misbruik te ontstaan binnen het systeem: eerst was er spam e-mail en later werden phishing-aanvallen een veelvoorkomende vorm van cybersecurity-risico’s. Jaromil: “Dus hetzelfde open en interoperabele systeem dat je bank gebruikt om te communiceren, kan worden nagemaakt door mensen die je geld willen afhandig maken”. Openheid brengt risico’s mee van perceptie, misbruik en van transparantie over wat of met wie we opereren.

Samen lijden

Het interview wordt een tweerichtingsverkeer wanneer Jaromil ons vraagt: “Wat is het tegenovergestelde van interoperabiliteit? Als we met moeite iets beters kunnen verzinnen dan “Gesloten?”, redt hij ons: “Het tegenovergestelde is incompatibiliteit, als iets niet aansluit. Een kleine etymologische omweg volgt. Het Italiaanse woord compatible is afgeleid van een samenstelling van de Latijnse woorden com [betekenis: met] en pathos [betekenis: lijden]’, dus om mee te lijden, of om samen te lijden. Lachend voegt hij eraan toe: “Als we het erover eens zijn dat in sommige samenlevingen lijden een vorm van werk is, betekent compatibel [of interoperabel] ‘werkt wel met’ en incompatibel betekent ‘werkt niet met’.

Een technologie interoperabel of incompatibel maken kan een technische keuze lijken, maar er gaan vaak politieke beleidskeuzes achter schuil die gevolgen hebben voor de gebruikers. We hebben beter beleid nodig, maar welk beleid? Wij zijn het met Jaromil eens dat een gemengde aanpak nodig is, bestaande uit overheidsinvesteringen, betere regelgeving en een brede invoering van interoperabele systemen. Hij stelt: “Als de publieke sector zijn rol niet opneemt, gaat zijn rol verloren”, en lobbyen is een groot obstakel om die rol op zich te nemen. Maar bovenal, zo vervolgt hij, moeten we een duidelijk gemeenschappelijk doel hebben: soevereiniteit over onze digitale infrastructuren, en niet multinationale ondernemingen die het hele veld domineren. Dit is onze cultuur en samenleving, wij communiceren via computers!

Als we in Brussel zijn, valt het op hoeveel mensen proberen grootse digitale plannen te bedenken die de eerdere grootse, ‘slechtere’ plannen moeten vervangen. Niet Jaromil. De UNIX-filosofie om één klein ding goed te doen en die één voor één met elkaar te verbinden, komt ook hier weer naar voren: ‘Ik zou nooit een groot systeem uitdagen met een ander groot systeem, maar ik zou beginnen met stukjes ervan open te breken en daar betere stukjes aan toe te voegen’.

Deze blogreeks is een coproductie van Commons Network en Open Future in het kader van het gezamenlijke project Shared Digital Europe. Het wordt gesteund door de Nesta Foundation.